>>>  Laatst gewijzigd: 24 juni 2024   >>>  Naar www.emo-level-4.nl  
Ik

Filosofie en de waan van de dag

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Historisch

boeken bij het thema

literatuur bij het thema

Voorkant J.M.W. VAN USSEL
Geschiedenis van het seksuele probleem
Meppel-Amsterdam: Boom, 1968; 440 blzn.; ISBN: 90 6009 0101
[zie uittreksel op emo-level-4]

Geschiedenis van het seksuele probleem

Jos Van Ussel (1918-1976) was een Vlaams historicus, moraalfilosoof en seksuoloog die al gauw naam maakte met zijn verzet tegen een bekrompen seksuele moraal. Hij was een tijdje bestuurslid van de NVSH.

In de 1980er jaren las ik zijn hoofdwerken Geschiedenis van het seksuele probleem, Afscheid van de seksualiteit en Intimiteit in samenhang met het bestuderen van het werk van Norbert Elias (de civilisatietheorie), Philippe Ariès (over de historische ontwikkeling van het kindbeeld), en andere studies die in Van Ussels boeken een grote rol spelen.

Westers antiseksueel syndroom

Dat is de uitdrukking die Van Ussel gebruik voor het totaal van alle beperkende regels rondom seksualiteit:

"Deze legden een negatieve houding op tegenover het seksuele, de vrouw, de benadering der seksen, de contraceptie, de masturbatie, de premaritale coitus, de liefde, het eigen lichaam en de lustbeleving. De wetenschappelijke studie van het seksuele werd belet. Het verwerven van informatie door jongeren en zelfs volwassenen werd negatief geëvalueerd. Praten over het seksuele was niet behoorlijk. Het geslachtelijke moest ook uit het bewustzijn gebannen worden. Dit leidde bij het individu en in de maatschappij tot onwetendheid omtrent de seksualiteit." [mijn nadruk] (13)

"Op grond van de hierboven gegeven bepalingen spreken we van een westers antiseksueel syndroom. Van de componenten der seksualiteit worden alleen die aanvaard welke, binnen het kader van het huwelijk, de voortplanting dienen. Het aantal, de houdingen, de belichting, de mate van naaktheid, het ogenblik, de lustgewaarwordingen bij de coitus worden met taboes belegd. Het syndroom is duidelijk tegen het lichamelijke en de lust gericht. Van seksuele vrijheid kan men evenmin spreken." [mijn nadruk] (18)

Maar een geschiedenis schrijven van deze kwestie valt nog niet mee, omdat dat antiseksuele syndroom maakte dat er geen onderzoek gedaan werd en er dus geen voorstudies over zijn. Van Ussel maakt er desondanks het beste van en beschrijft een omvangrijke historische ontwikkeling. Ik kan die hier onmogelijk weergeven. Ik noem slechts een paar onderwerpen die me opvielen.

Filosofen

"De meerderheid der toenmalige filosofen had aan het seksuele slechts weinig aandacht geschonken. In het hele werk van Kant komt het woord ‘liefde’ slechts één maal voor. Schopenhauer en Nietzsche waren vrouwenhaters. Kierkegaard was het model van iemand die het met het seksuele niet kon vinden. Bij meer dan één vinden we anti-vrouwelijkheid, seksualiteit uitsluitend ten dienste van de voortplanting, pornografische belangstelling en venerische ziekten. De bewering dat de filosofen de belangrijke elementen van de komende tijd voorvoelen, gaat voor het seksuele niet op. Tot in het midden van de 20ste eeuw blijven velen nog aan een agrarische seksuele moraal van vóór twee eeuwen vasthouden en ontbreekt een diepere bezinning op het seksuele en de liefde. Het zijn niet-filosofen zoals Michelet (De l'amour) en Mantegazza (Physiologie der Liebe) die het liefde-element, het erotische, het zinnelijke en het seksuele herwaarderen.(...) Ongeveer alle ethici die destijds in hoog aanzien stonden, vinden we in het kamp der conservatieven." [mijn nadruk] (326-327)

Droogkloten zijn het, die filosofen... 😂 Het zal er ook wel mee te maken hebben dat veel filosofen uit de religieuze wereld resp. theologie afkomstig waren.

Seksuele voorlichting

Dit is het onderwerp waarmee Van Ussel oorspronkelijk aan dit boek begon. Door de eeuwen heen veranderde het hele idee seksuele voorlichting. Eerst was die niet eens nodig.

"Bondig samengevat constateren we voor de eerste helft der 16de eeuw dat de jongeren over het seksuele alles weten en mogen weten. Zij zijn eveneens seksueel actief. Aan de masturbatie wordt geen aandacht besteed. Zij hebben gelegenheid om het naakte te zien, hetzij thuis, hetzij in de badhuizen, hetzij bij feestelijke gelegenheden. Men slaapt naakt, met meer personen soms van verschillende sekse in één kamer en in één bed. De benadering man-vrouw geschiedt meer in de openbaarheid. De afstand tot het eigen lichaam, en die tussen de lichamen van oudere en jongere, van jongen en meisje, van man en vrouw is merkenswaard kleiner. Men raakt aan, streelt, omhelst, zoent. Een uitgebreide woordenschat is voor het seksuele in gebruik. Het wordt niet uit de sfeer van het bewustzijn verdrongen."(45)

Maar dan ontwikkelt zich het kindbeeld dat zelfs vandaag de dag dominant is gebleven: het beeld van het onschuldige kind.

"Aan het kind schrijft men een reeks eigenschappen toe. Het is redelijk alvorens het de rede leert gebruiken; het is lief, grappig en ontroerend-naïef. Het belangrijkste kenmerk is echter de onschuld, ‘l'innocence’, de argeloosheid, de onwetendheid van het kwaad, de onberoerdheid erdoor en het afstoten ervan. Men propageert de opvatting dat het kind overal ter wereld in een primitieve staat van smetteloosheid verkeert tenzij het geperverteerd wordt door de beschaving, d.i. door het contact met de wereld der volwassenen.(...)
De onschuld is uiterst kwetsbaar, zodat men ze moet beschermen. Zij wordt definitief verloren door van buitenaf inwerkende invloeden. Een niet aan het kind aangepaste aanraking, het zien of horen van bepaalde woorden of feiten, kortom elke besmetting door elementen uit de wereld der volwassenen is verderfelijk. Het is voldoende dat de onschuld van het kind bedreigd wordt en dat het de taal van de bedreiging begrepen heeft zonder er mee in te stemmen, opdat iets onherstelbaars geschied is. De houding van het kind zelf is eerder bijkomstig, Tegen zijn wil in kunnen anderen zijn onschuld vernietigen.
Typerend is ook de onherstelbaarheid. Het contact met het kwaad veroorzaakt een verandering die door geen rituelen goed te maken is. Thomas Aquinas kon nog aanvaarden dat een jongen of een meisje die vóór hun puberteit in aanraking waren gekomen met onreinheid toch hun maagdelijkheid en kuisheid bewaarden, zodat ze zich in de geestelijke stand konden begeven. In de 17de en 18de eeuw echter is de onschuld een haast fysiologische maagdelijkheid geworden, even onherstelbaar en even kwetsbaar buiten de wil van de betrokkene om.
Symptomatisch is ook de uitbreiding van het begrip onschuld. (...) Daden (aanrakingen, zelf aangeraakt worden) kunnen de onschuld schenden, maar ook woorden, gedachten, begeerten, dromen, fantasieën. In de tweede helft der 18de eeuw is het niet voldoende meer wanneer een kind of een jongere geen daden stelt die de onschuld kunnen kwetsen. Alleen reeds het weten dat zoiets bestaat is een bewijs van besmetting..." [mijn nadruk] (139-141)

"De seksuele voorlichting ontstond in de 18de eeuw niet omdat de jeugd onwetend was, niet omdat zij te veel onjuiste kennis bezat, niet omdat het seksuele te negatief gewaardeerd werd, maar wel om beter de zelfbevrediging (en in de 19de-20ste eeuw de venerische ziekten, de seksuele spelletjes, de voorechtelijke omgang en dgl.) te bestrijden. Dit komt neer op het aantonen dat de voorlichting een nieuwe en beter aangepaste actie is om de officieel geldende waarden te verwezenlijken, en niet als een vernieuwing in deze waarden zelf. Het kwam erop aan alle seksualiteit binnen de perken van het huwelijk te monopoliseren, ten dienste van de voortplanting."(261-262)

Het doel van seksuele voorlichting was dus totaal negatief en normatief veroordelend.

"Deze voorlichting tot in de tweede helft van de 20ste eeuw bevredigt de weet-lust nauwelijks, zij remt de nieuwsgierigheid, geeft geen antwoord op de waarlijk belangrijke vragen en bestaat grotendeels uit al of niet bedekte zgn. morele gebods- en verbodsbepalingen. Een tweede westers type wijkt hiervan ogenschijnlijk af, nl. de hoofdzakelijk biologische voorlichting. Maar ook deze geeft geen antwoord op de belangrijke vragen; zij is een vlucht naar het neutrale terrein der wetenschappelijke gegevens, waarnaar door de jongere niet gevraagd werd."(22-23)

Dat zag Van Ussel dus al in 1968! In moderne onderzoeken als van De Graaf — zie elders op deze website — zie je dat seksuele voorlichting in Nederland meestal nog steeds die biologische is die inderdaad geen antwoord geeft op de vragen die jongeren echt hebben. Aldus die jongeren zelf.

Slot

Je kunt de werken van Van Ussel ook vandaag de dag nog steeds goed lezen, al is het taalgebruik wat ouderwets. Ze hebben op veel punten niets aan actualiteitswaarde ingeboet.

Uiteraard is het moeilijk om over een tijdsspanne van eeuwen oorzaken en gevolgen vast te stellen. Ik houd soms wel wat vragen over bij bepaalde historische verklaringen die Van Ussel geeft. Bijvoorbeeld. Het bloot zijn / naaktheid wordt weggedrongen uit de openbaarheid dat is duidelijk. Maar waarom is bloot zijn of een seksuele handeling ineens of geleidelijk aan niet meer 'netjes' in het openbaar zoals voorheen en uiteindelijk zelfs niet in je privéomgeving? Wat heeft dat met een toenemende rationaliteit te maken? Wat met zelfdiscipline en zelfbeheersing? Wat met beschaafd gedrag / civilisatie? Ik zie toch geen helder antwoord op dat soort vragen, moet ik zeggen. Met andere woorden: het 'verschuiven van de schaamte- en gevoeligheidsgrens' maakt dat naaktheid vermeden gaat worden, mensen niet meer bij elkaar in één bed slapen, slaapkleding gaan dragen, en zo verder, het bekende verhaal uit Elias en andere cultuurhistorische werken. Prima, snap ik, maar wat maakt die verschuiving?

Ik vind Van Ussel ook niet helemaal helder over de invloed van het christendom op het ontstaan van het seksuele probleem in het Westen. Hij zegt de ene keer dit en de andere keer dat. Nu is het weer impliciet, hiervoor was het nog van grote invloed op de burgerij. Ik snap dat formele standpunten en regels niet per se samenvallen met wat er in de praktijk gebeurt, maar blijkbaar werd de praktijk toch langzamerhand wat de kerkelijke leer voorschreef. Hoe kan dat dan en hoelang gaat er overheen voordat die praktijk zich conformeert? En waarom doet men dat in de praktijk eigenlijk als dat voorheen niet gebeurde?

Vragen genoeg. Maar juist daarom is het zo geweldig dat Van Ussel daar onderzoek naar deed.